De schilder Jaap Nanninga |
Artikelen | ||||
(uit: publicatie "Nanninga", ter gelegenheid van expositie in het raadhuis van Heerlen 1977) In een periode, dat overal in ons land en daarbuiten de beeldende kunst in beweging was en veel kunstenaars zochten naar een nieuwe vormentaal, zag ik op een tentoonstelling in Den Haag een aantal doeken van de schilder Jaap Nanninga. Het was 1948. Toen ik korte tijd daarop de kunstenaar zelf ontmoette en hem mijn bewondering meedeelde, keek hij me argwanend aan en vond wel, dat ik uitvoerig moest vertellen wat mij in zijn werk trof. Blijkbaar niet helemaal overtuigd van mijn oprechtheid kon een bezoek aan zijn atelier op dat ogenblik niet doorgaan. Wel deed hij me een enthousiast verhaal over een langdurig verblijf in Frankrijk, waarvan hij juist was teruggekeerd, en wat hij daar allemaal gezien had (1946 - 1948). Een grote, wat logge man die bedachtzaam keek. Geen vlotte, gladde prater, maar iemand die graag filosofeerde, zijn gedachten en die van anderen vaak opschreef om er later nog eens op terug te komen. Gevoel voor humor bezat hij ongetwijfeld, maar dan voor een bepaald soort diepzinnige humor; lachte hij eenmaal dan deed hij dit met zijn gehele lichaam en dat was niet gering. In het vroege voorjaar liet hij me de omgeving van zijn atelier zien en wees hij me op het grote wonder, dat zich buiten afspeelde. Bij het zien van een grasveld kon hij uitbundig uitroepen dat hij zulk groen zou willen vreten als spinazie. Als we in de stad liepen kon hij opeens blijven staan bij wat papiertjes die in de goot lagen en waarvan de kleuren hem troffen. Veelbetekenend keek hij me dan aan, de rest moest ik maar begrijpen. Kleur hield hem altijd bezig; in zijn uitspraken en gedachten op papier, altijd weer was het de kleur die hem zo bijzonder boeide. Toen we een tentoonstelling van Karel Appel bezochten was hij enthousiast over de wijze waarop Appel de kleur gebruikte. "Als ik zelf zo rood op een doek zet, dan schrik ik er van", was een opmerking die hij maakte bij een van de schilderijen. Zijn oog viel eens op een verzameling oude toneelkleding, wat vaal en verschoten, het inspireerde hem tot het vervaardigen van een vijftal wandkleden. Kleden die onmiskenbaar "Nanninga" zijn, evenals een glaswand die zich in het Rode Kruis-ziekenhuis in Den Haag bevindt. In 1949 ontving hij een kaart van de "Experimentele groep in Holland" die de namen bevatte van Appel, Constant en Rooskens en ondertekend werd door Karel Appel met de mededeling: "we komen zaterdagmiddag". Door de jaren groeide onze vriendschap en ontmoetten we elkaar vaker. Mijn bezoeken aan zijn atelier werden een maandelijkse gebeurtenis die ik hoog waardeerde. Ook bezochten we nogal eens samen tentoonstellingen, die hij belangrijk vond en waarbij zijn opmerkingen altijd bijzonder interessant waren. Onder bijna ondragelijke omstandigheden leerde ik hem kennen als een bezeten kunstenaar, die alleen maar wilde doen wat hij moest doen: schilderen. Alles moest hier voor wijken, ook al wist hij dat hij anderen dupeerde. Tweemaal poogde hij een gezin te stichten maar beide pogingen mislukten. Hij leed daaronder terwijl hij zijn eenzaam bestaan voortzette. Het verbaast dan ook niet. dat hij er al in 1938 op uit trok met paard en woonwagen. De vergunning om de wagen als woning te mogen gebruiken is gedateerd 22 juli 1938 en werd verleend door de Commissaris der Koningin in de provincie Groningen. Hij bereisde er Duitsland en Polen mee. Dat zijn gezondheid zwaar beproefd werd behoeft geen twijfel. Een maagkwaal, waaraan hij reeds geruime tijd leed, maakte opname in het ziekenhuis noodzakelijk. In de;zomer van 1957 werd hij opgenomen in het ziekenhuis Westeinde in Den Haag. Na enkele weken kon een zware operatie niet uitblijven. Hij zag daar nogal tegen op. De eerste weken na de operatie waren kritiek en ik vreesde het ergste voor hem, temeer daar hij psychisch volkomen uitgeput was. De volgende dag belde ik het ziekenhuis, er was nog niets aan zijn toestand veranderd. Enkele dagen bleef dit zo; toen, op een morgen, werd ik verzocht zo spoedig mogelijk naar Den Haag te komen. Op alles voorbereid ving ik de reis aan. Ik schuifelde zijn kamer binnen. Een magere, bevende hand werd me toegestoken. Met nauwelijks hoorbare stem vertelde hij over het bezoek van Sandberg en dat deze de sleutel van zijn atelier had meegenomen, om werk uit te zoeken voor een tentoonstelling in het Stedelijk Museum. Toen ik na korte tijd het ziekenhuis verliet, had ik voor het eerst na weken het gevoel dat hij zou genezen. Hoewel langzaam, steeds ging het wat beter. Intussen ontving hij een brief van Sandberg, waar hij erg gelukkig mee was en enige dagen later een kaart: "waarde Nanninga, even een groet vanuit de verte, uw Sandberg, Milaan, 28-9-'57" . De tentoonstelling werd op 8 november 1957 op sympathieke wijze geopend door drs Hans Redeker en duurde tot 10 december. Daarna ging het werk naar het Gemeentemuseum in Den Haag (19-12-'57/4-2-'58). Helaas waren hem nog maar enkele jaren gegeven. Nu weet ik, nergens vind ik vree De begrafenis vond plaats op 10 januari in Den Haag. Goos Verweij naar citaten van Jaap Nanninga | |||||